Goede bedoelingen
Laat ik beginnen met de melding dat het Ministerie voor Klimaat en Energie goede bedoelingen heeft met de nieuwe wetgeving. Zo wil het met deze wetswijziging de belangen van huishoudens die zijn en worden aangesloten op een warmtenet beter behartigen en zouden gemeenten meer grip moeten krijgen op de ontwikkeling van het warmtenet. Maar, is de aanpak van de eigendomssituatie dan het juiste middel om dit doel te bereiken?
Verschillende niveaus
De landelijke overheid grijpt met deze wetswijziging in, maar legt de verantwoordelijkheid en de uitvoering bij de gemeente neer. En dat betekent dat er flink wat taken, kennis en kapitaal moet worden georganiseerd door elke gemeente. De ingroeiperiode van 7 jaar geeft wat tijd. Gemeenten mogen in de periode van juli 2024 en juli 2031 nog een warmtebedrijf aanstellen dat niet in publieke handen is. Na deze periode kan het zo zijn dat het alsnog in publieke handen komt. In de warmtewet wordt dit bepaald als er nog geen voldoende gekwalificeerd publiek warmtebedrijf is dat de warmtelevering kan organiseren.
Gemeenten en publieke partijen moeten dus flink aan de slag om ervoor te zorgen dat er op tijd een publiek warmtebedrijf is opgericht. Dit vergt de nodige kennis en ervaring. Daarnaast moet er kapitaal komen voor de daadwerkelijke investering in het warmtenet zelf. Gemeenten zullen de komende zeven jaar hard nodig hebben om zich hierop te organiseren.
In de tussentijd
Kleinere warmtenetten met minder dan 1500 aansluitingen mogen in de nieuwe warmtewet overigens nog wel met een meerderheidsbelang in handen blijven van een marktpartij. Wat mij betreft goed nieuws. Deze kleinere warmtenetten zijn namelijk beter bereikbaar voor een breder aanbiedende markt van bedrijven. Hierdoor is de verwachting dat er door meer concurrentie een prijsdrukkend effect ontstaat. Daarnaast kunnen kleinere warmtenetten beter inspelen op de specifieke situatie van beschikbare warmtebronnen en de specifieke situatie in de gebouwen en daar dus voordelen uit halen.
Maar, voor de grotere warmtenetten is deze wetswijziging slecht nieuws. Marktpartijen die nu op het punt staan om in een dergelijk groot warmtenetwerk te investeren bedenken zich wel twee keer. De investeringen zijn immers zo fors dat dit niet binnen zeven jaar is terug te verdienen. De effecten van deze wetgeving vertalen zich dus in een vertraging voor huishoudens om van het gas af te komen.
Wat is dan wel de oplossing?
Meer grip en een goede belangenbehartiging van burgers aangesloten op een warmtenetwerk zijn dan ook naar mijn mening niet te vinden in een verplichte eigendomssituatie waarbij het warmtenetwerk voor minstens 51% in publieke handen is. Het is ook niet met een schaartje te knippen. Elke regio of zelfs op wijkniveau vraagt om een andere aanpak. Het type huis, de type wijk en de duurzame warmtebron(en) spelen een belangrijke rol in hoe een warmtenetwerk moet worden uitgelegd en wat daar voor investeringen bij komen kijken. De gemeente en de overheid moeten een rol pakken die sturend, faciliterend en verbindend is. Om deze rol op te pakken is er alsnog kennis nodig en capaciteit bij de gemeente. De juiste partijen moeten immers worden samen gebracht zoals warmteproducten, ontwikkelaars van het warmtenet, overheden en andere stakeholders. De gemeente zal een manier moeten vinden om betrokken te zijn bij het warmtenet zodat het de belangen van de burger kan behartigen; zonder dat van elke burger wordt verwacht een wijk- of buurtinitiatief te organiseren of hierin deel te nemen.
Wat de wensen en kaders zijn, is inmiddels verwoord in een Transitievisie Warmte. Het is belangrijk om deze actueel te houden, maar nog belangrijker is de volgende stap. Welke ruimte is er voor de verschillende partijen om warmtekavels, aansluitingen en warmtebronnen te ontwikkelen, vermarkten en exploiteren? Laat de transitie visie warmte dus eenzelfde aanpak hanteren zoals bij de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL).
In de NAL zijn namelijk landelijke ambities en doelen vastgelegd voor de uitrol van een publiek netwerk van laadpalen. Gemeenten worden achter het stuur gezet om conform de NAL een laadvisie te maken, deze elke twee jaar te actualiseren en de uitvoering te coördineren zonder dat de gemeente per definitie eigenaar wordt van de laadpalen. Op deze manier vertaalt de gemeente landelijke ambities en heeft het lokaal grip op de uitrol. Deze aanpak samen met de slagkracht van marktpartijen heeft geleid tot een van beste laadnetwerken van de wereld.
Voor warmte zou er dan ruimte zijn voor ‘consessies’ zoals met laadpalen, openbaar vervoer en WMO vervoer. Binnen deze concessies moet ook ruimte worden gemaakt voor kleinere oplossingen op het niveau van een bedrijfsterrein of een woonwijk. En vergeet bijvoorbeeld niet een wooncomplex met een grote warmtevoorziening die de drager kan zijn voor omliggende gebouwen. Als alle oplossingen samenwerken in een open warmtenetwerk kunnen kleinere warmte eilanden samen uitgebouwd worden naar een warmtevoorziening voor iedereen.
Het de NAL dan een inspirerend voorbeeld voor een toekomstige ‘Nationale Agenda Warmte (NAW)’? Ja, wat mij betreft wel. Op deze manier wordt beleid vertaald naar een duidelijk en concreet programma op landelijk en gemeentelijk niveau met passende verantwoordelijkheden en uitvoering. En, minstens zo belangrijk: geen vertraging doordat marktpartijen kunnen blijven investeren en innoveren.